V&D zaak II – Verhuurder niet gebonden aan huurverlaging om faillissement te voorkomen

Dit is de tweede zaak, waarbij V&D als huurder op het randje van faillissement staat en  een verhuurder als free rider niet met een buitengerechtelijke akkoord van andere verhuurders mee wil doen. De feiten liggen hier net wat anders dan in de eerste zaak. Maar ook hier willen de andere verhuurders het faillissement van V&D voorkomen.

De Stichting tot Behoud van Monumenten Laurentius en Petronella verhuurt bedrijfsruimte aan de Schapenmarkt 2-4 te Den Bosch aan V&D. Per 15 juli 1999 is deze bedrijfsruimte verhuurd aan de rechtsvoorganger van V&D. De huurovereenkomst loopt tot 14 juli 2019.

Beheerder Metropop heeft ook een brief van V&D ontvangen met de aankondiging van een huurvrije periode. Wat niet in de andere uitspraak staat, is dat V&D tevens aanpassing van de huur wil tot een niveau van 7% van de ‘current Gross Sales in the department stores’.

De Stichting weigert echter met de huurverlaging akkoord te gaan. V&D heeft 43% van de huur februari aan verhuurder voldaan en het restant bij de notaris gestort. De Stichting kan niet aan haar hypothecaire verplichtingen voldoen als de huur niet volledig en op tijd wordt betaald. De Stichting vordert betaling van de achterstallige huur vanaf februari 2015, vooruitbetaling van de toekomstige huurtermijnen, de wettelijke handelsrente en ontruiming als V&D niet aan haar verplichtingen zou voldoen.

Ook in deze procedure hebben IEF Capital en de overige verhuurders die met V&D akkoord zijn gegaan zich als partij in de kortgedingprocedure gevoegd. Onder meer is als standpunt ingenomen dat op de beoogde wijziging van de Faillissementswet (de Wet continuïteit ondernemingen) verhuurder gedwongen kan worden mee te doen met de regeling die met de meeste verhuurders is getroffen. Het handelen van de Stichting zou onrechtmatig zijn ten opzichte van de overige verhuurders.

De Voorzieningenrechter van Rechtbank Oost-Brabant sluit in de uitspraak van  8 april 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015: 2001 zich aan bij de overwegingen van de Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2015 in de Mondia-zaak en wijst de vordering tot betaling van de huurachterstand vanaf februari 2015, vooruitbetaling van de toekomstige huurpenningen voor de maanden april 2015 tot en met juli 2015 en de rentevergoeding toe. Die over de huurperiode na 31 juli 2015 en tot uitruiming worden afgewezen.

Geen faillissement

De Voorzieningenrechter herhaalt nog dat voor wat betreft het aangeboden akkoord er onvoldoende reden is om de regels die in een faillissementssituatie gelden hier analoog toe te passen. Dat geldt ook voor de vergelijking met een aangeboden akkoord buiten faillissement, ten aanzien waarvan met de wijziging van de Faillissementswet (de Wet continuïteit ondernemingen II) waarschijnlijk de mogelijkheid wordt gegeven dat een schuldeiser kan worden gedwongen daaraan uitvoering te geven. Er is in dit geval geen sprake van een situatie waarin alle schuldeisers van V&D zijn betrokken en een meerderheid van hen instemt met een akkoord ter herstructurering van de schuldenlast van de schuldenaar, zodat een faillissement wordt voorkomen en er uitzicht bestaat op een economisch levensvatbare toestand van de schuldenaar, terwijl een minderheid weigert daarmee in te stemmen. En er is volgens de rechter (dus) ook geen sprake van een buitengerechtelijk akkoord als waarvan sprake is in HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7799 (Groenemeijer/Payroll). De vraag of de door V&D opgesomde omstandigheden kwalificeren als de ‘zeer bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in dat arrest, onder welke de schuldeiser gedwongen kan worden aan de uitvoering van een akkoord mee te werken, hoeft daarom niet te worden beantwoord.

Commentaar

Deze zaak verschilt van de Mondia-zaak. Hier is niet sprake van net een nieuwe, op verbeterde condities, gesloten huurovereenkomst. Het verschil is volgens de rechter echter niet dermate groot dat moet worden getornd aan het uitgangspunt ‘afspraak is afspraak’. De Stichting zou aanzienlijke huurinkomsten ad €  267.051,96 missen en daardoor niet aan haar aflossingsverplichting kunnen voldoen.

Op de totstandkoming en de gevolgen van een buitengerechtelijk akkoord zijn de gewone regels van het verbintenissenrecht van toepassing. De waarborgen die de Faillissementswet in geval van een akkoord in faillissement of surseance van betaling biedt ontbreken. Zo is er geen rechterlijk toezicht.

Volgens het arrest Groenemeijer/Paypal (HR 12 augustus 2005, NJ 2006, 230) staat het een schuldeiser in beginsel vrij zijn medewerking aan een aan hem door de schuldenaar aangeboden buitengerechtelijk akkoord te weigeren. Dit kan uitzondering lijden indien de uitoefening van deze bevoegdheid tot weigering wordt misbruikt (art. 3:13 BW) en de schuldeiser aldus naar redelijkheid aanvaarding van het aanbod niet had kunnen weigeren (art. 6:2, 6:248 lid 1 en 2 BW). De schuldenaar zal daarbij echter de specifieke feiten en omstandigheden behoren te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit dit kan worden afgeleid. Naar het oordeel van de Hoge Raad in dat arrest zal de omstandigheid dat een schuldeiser de slechte financiële positie van de schuldenaar of diens dreigende faillissement kent of behoort te kennen, in het algemeen in elk geval niet voldoende zijn om de conclusie te trekken dat die schuldeiser misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot weigering. Verder moet terughoudend met de toewijzing van een vordering tot medewerking worden omgegaan en kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden een bevel aan een schuldeiser om medewerking te verlenen worden toegewezen.

V&D heeft niet als eis in reconventie een bevel tot medewerking ingesteld, maar verweert zich tegen de vorderingen van de Stichting door te stellen dat verhuurder op dezelfde voorwaarden als de andere verhuurders met haar akkoord moet gaan. De rechter oordeelt evenwel dat niet alle schuldeisers zijn betrokken en dat er geen meerderheid van schuldeisers is die met herstructurering instemt. Een plicht om met V&D akkoord te gaan, is er niet.

In het arrest Groenemeijer/Payroll ging het om 66 crediteuren, waarvan vier preferent. Er waren 51 crediteuren, waaronder de preferente, akkoord gegaan, tien waren niet akkoord en vijf hadden niets laten horen. Paypal was een van de tien concurrente schuldeisers met een vordering ad € 971,04 op een totale schuld van meer dan € 450.000. Het faillissement was al uitgesproken en het standpunt in kort geding was dat de schuldeisers die al ingestemd hadden zich konden terugtrekken en dat er weer een faillissementsaanvraag van Paypal dreigde. Het oordeel van het hof dat er een voldoende (spoedeisend) belang bij de vordering tot medewerking ontbrak, hield in cassatie echter stand. Het is daar niet tot een bevel tot medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord gekomen.

Wetsvoorstel continuïteit ondernemingen II

Er is nog gewezen op de toekomstige wijziging van de Faillissementswet, de Wet continuïteit ondernemingen II (TK 33 695, nr. 3 en 5). Het wetsvoorstel heeft tot 15 december 2014 ter internetconsultatie gelegen en is onderdeel van de herijking van de Faillissementswet.

Het wetsvoorstel beoogt herstructurering buiten faillissement door middel van een dwangakkoord tussen de onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders mogelijk te maken. Faillissementen kunnen daarmee worden voorkomen. Daarvoor is een onderbouwd plan nodig, waarin staat op welke wijze de continuïteit wordt gewaarborgd. Alle schuldeisers moeten worden betrokken en er vindt een indeling naar klasse van schuldeisers en aandeelhouders plaats. Indien een akkoord door de meerderheid van de schuldeisers en aandeelhouders wordt ondersteund, kunnen schuldeisers en aandeelhouders die zich er op onredelijke gronden tegen verzetten tot medewerking worden gedwongen door een algemeenverbindendverklaring door de rechter. Bestaande en toekomstige (huur)verplichtingen kunnen daarmee worden gewijzigd. Omdat niet alle schuldeisers voor een akkoord zijn benaderd, sluit de rechter niet bij dit wetsvoorstel aan.

 

Deze blog is een bewerking van de publicatie in JHV 2015(6) 105. De citeerwijze van dit artikel is AKSonline 2017/9 nt L.J. Smale.