Short stay en de onttrekkingsvergunning. This is the end?

In 2010 zijn voor een aantal woonruimten in het voormalige Jellinek voor het tijdelijk onttrekken van woningen ten behoeve van short stay onttrekkingsvergunningen aangevraagd. Voor vier woningen waren deze geweigerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde op 10 juli 2013 met de Rechtbank dat er geen sprake was van woningonttrekking. Er was daarom geen vergunningplicht. Amsterdam had ten onrechte als standpunt ingenomen dat er bij short stay sprake is van een vergunningplicht.

Onttrekkingsvergunning

Er is volgens de Afdeling slechts een onttrekkingsvergunning aan de woonruimtevoorraad als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Huisvestingsverordening vereist als het gebouw op enig moment bestemd is voor permanente bewoning. Als dat niet het geval is, is geen onttrekkingsvergunning nodig. Dit moet volgens de Afdeling aan de hand van objectieve omstandigheden worden beoordeeld, waarbij het feitelijk gebruik niet doorslaggevend is. Ook al was een bouwvergunning voor de woonruimte verleend, er was geen sprake geweest van permanente bewoning.

Short stay verhuur van luxe appartementen

Maar daarmee was de kous niet af. Uit de uitspraak van 17 december 2014 van de Rechtbank Amsterdam blijkt dat Amsterdam op 22 mei 2013 –dus vòòr de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak- een bestuurlijke boete aan de aanvrager heeft opgelegd. Dit wegens het handelen zonder onttrekkingsvergunning nà verbouwing van het pand en bij short stay verhuur van zes woningen als logieverblijf.

De Rechtbank oordeelde dat na de verbouwing evenmin sprake is van permanente bewoning. Dat inschrijvingen in de GBA (Gemeentelijke Basis Administratie) een aanwijzing zijn voor permanente bewoning is op zichzelf juist. Echter voor permanente bewoning is een zekere duurzaamheid vereist in die zin dat de intentie bij bewoner moet bestaan om de woonruimte als hoofdverblijf te gebruiken. 1 Er waren volgens de Rechtbank voldoende aanknopingspunten gegeven om aan te nemen dat de bewoners de woningen niet als hoofdverblijf hebben gehad. Zo zijn de appartementen niet met het eigen huisraad van de bewoners ingericht. Uit diverse verklaringen blijkt dat de bewoners niet van plan zijn om hun hoofdverblijf vanuit het buitenland te verplaatsen naar de gehuurde woningen. Nu Amsterdam het gebruik als hoofdverblijf niet aannemelijk heeft gemaakt, volgt dat van permanente bewoning geen sprake is. Dat er een verbod in het bestemmingsplan van short stay is opgenomen, doet niet terzake.

Het gevolg is dat de woningen niet toegevoegd zijn aan de woonruimtevoorraad en er geen sprake van onttrekking is, aldus de Rechtbank. Een onttrekkingsvergunning (ook niet voor de woonruimte waarvoor onttrekkingsvergunningen waren aangevraagd) is niet vereist; de bestuurlijke boete is ten onrechte opgelegd. Dit maakt ook dat aan het Amsterdamse short-staybeleid voorbij kan worden gegaan.

Hoger beroep

Er kan nog hoger beroep ingesteld worden tegen de uitspraak van de Rechtbank. Is this the end … van de onttrekkingsvergunning bij short stay na transformatie van een niet-woongebouw?

1 ABRvS 5 september 2012 ECLI: NL:RVS:2012:BX6487 en TK II 1987/88, 20 520,nr. 3 p. 71-72.

 

De citeerwijze van dit artikel is AKSonline 2015/1 nt L.J. Smale